De familie Cater heeft behoord tot het patriciaat van Saksisch bloed. Zij zijn brouwers te Groningen geweests, die door hun bedrijf mannen worden van het groot kapitaal. Zij vermeerderen hun bezit met landaankoop in de Ommelanden, maar hun hoofdzetel blijft de stad. Zo woont reeds in 1356 Roelof Cater te Huizinge als grondbezitter.
Uit de stukken blijkt, dat zij verwant zijn aan de Addinga's, en langs die weg worden Claes en Sweder Cater agrariërs in de Ommelanden door hun erfenis van "aer salige moije Blyke to Fraeme mylder gedachten" (1503). (In een oud handschriftje, getiteld: "De geslachten in Groningen", staat dan ook uitdrukkelijk: "Brouwers geweest: Caters, Clanten, Huinge's, Ter Brugge, Leewen, Mepschen, Jargers, Sickinge e.a. Deze geslachten sint van older tot oldern "in grooten ansien en regenten geweest binnen Groningen". Hoe zouden anders ook, in een gewest waar geen leenstelsel en geen ridderstand heeft bestaat, al die geslachten aan dat grote grondbezit gekomen zijn? Een dergelijke overgang van een edele heerd op een ander geslacht betekent meer dan men ogenschijnlijk zou meenen. Zij staat in verband met deze belangrijke vraag: hoe zijn de Ommelanden, die sedert eeuwen in merg en been Friesch zijn geweest, Saksisch geworden? En dan hebben we hier een concreet geval dat de grootindustrieelen van de stad Groningen èn door geldbelegging èn door bloedverwantschap heer en meester zijn geworden tussen Eems en Lauwers. (Dr. G. Acker Strating e.a. Bijdr. VII bl. 26 en 27.) De Framaheerd wordt een Catersheerd, d. w. z. zij wordt versaksischt. Dat dit invloed heeft op het boerenbedrijf op zeden en taal, spreekt van zelf.
Een geheel ander element laat zich gelden te Huizinge dan in de dagen van Emo en Menko. Huis en heerd Frama, enige honderden bunders groot, worden eigendom van Luert de Cater, de zoon van Claes. De kerk spint ook enige zijde bij de erfenis. De erfgenamen moeten volgens het testament van Blideke, die stellig vroom katholiek is geweest, ten eeuwigen dage aan de armen te Huizinge en Westerwijtwerd jaarlijks uitkeren een ton boter, 6 mud rogge, 20 el lijnwaad en aan 9 of 10 priesters elk een "jager", een bepaling die later een bron wordt van veel tweedracht. Vermoedelijk is de heerd dan al op weg geweest een borg te worden. Want in het testament is niet alleen sprake van heemingen, graften, wallen, singelen en een ravenkamp aan de noordzijde en een kamp waaruit het hof gegraven is aan de zuidzijde, maar ook van een poortvenne (Huisarchief Farmsum, inv. 154, Reg. 229 en 253). Er is dus een poort geweest.
Van Luert Cater, tijdens wiens leven Fraam als borg naar voren gaat treden, kennen wij weinig meer dan zijn naam en die van zijn vrouw Bawe Ripperda, dochter van Eggerik Ripperda van Oosterwijtwerd, waarmee hij in 1508 gehuwd is. Het enige feit, dat van deze edelvrouwe kan worden geboekt, is van kerkelijke aard. Zij heeft n.l. na de dood van haar man een vordering ingediend bij paus Clemens in zake het patronaatsrecht bij de vervulling van de priestervacature van het Maria-altaar in de kerk te Huizinge (1525) (Huisarchief Farmsum, Inv. 153, Reg. 244 en 294).
Ook hun zoon Claes Cater, die zijn vader als hoofdeling van Fraam opvolgt, is voor ons een figuur die wegnevelt in de schemer van de eeuwen. Hij is getrouwd met Anna Tamminga, dochter van Abel Tamminga en Hille Ripperda, die als huwelijksgift van haar ouders enkele stukken land te Westeremden en Huizinge meekrijgt (1544). Hij overlijdt in 1556 (Huisarchief Farmsum, Inv 156, Reg 375 en 415). Zijn weduwe hertrouwt met Derk Coenders van Helpen.
Het is hier dunkt ons de geschikte plaats om de stichting te vermelden van de borg Nieuw Fraam door een lid van de familie Cater, n.l. Luert jr., gehuwd in 1542 met Margaretha Clant, welke niet verward moet worden met de hoofdeling van Oud Fraam, die reeds in 1525 het tijdelijke met het eeuwige heeft verwisseld. Stichter van deze borg - thans nog een boerderij, ongeveer een kwartier noordoostelijk van de oude - is wellicht een zoon of kleinzoon van Sweder Cater, die een deel van "moei Blideke' s" goederen erft.
Maar zijn stichting blijkt weinig levensvatbaarheid te bezitten. In de 17de eeuw keert zij terug tot de staat van boerderij en wordt bewoond door eigenerfde boeren die o.m. als scheppers van de zijlvestenij voorkomen. In de klauwboeken komt dit bezit voor als Luert Cantersheerd (Zie Gron. Volksalman. 1921 bldz 96.).
Terwijl Nieuw Fraam niet is voorbestemd een rol te spelen in de geschiedenis van ons gewest, wordt steeds aller blik gericht op het Oude Fraam. De man, wiens naam daaraan met eer verbonden zal blijven, is Claes Cater jr. Hij is geboren 21 september 1548, wordt met de bloem van de Ommelander adel op de Latijnsche school te Groningen door regnerus Preadinius in reformatorische geest onderwezen en maakt ter voltooiing van zijn opvoeding naar de gewoonte van die dagen een buitenlandse reis. De hogescholen, die hij in die tijd bezoekt, brengen hem nog meer in aanraking met de nieuwe tijd, die de Hervormers hebben ingeluid. Met de gebroeders Evert en Frederik Coenders, zoons van de voorman van de Groninger Reformatie Derk Coenders van Helpman (Jr. Derk Coenders v. H. is de 1e maal gehuwd geweest met Josina Gaikinga, de 2e maal met Anna Tamminga wed. jr. Claas Cater sr. Verg. Abel Eppens tho Equart, deel I, blz. 568.) op wiens kasteel de eerste Gereformeerde predikatiën plaats hebben, komt hij in 1567 te Genève en in het volgende jaar te Zurich. Hier vinden zij bij Wilhelmus à Kronau, de stiefzoon van de oude Zwingli, gastvrijheid, totdat zij na verloop van twee jaar over Wenen en andere steden van Duitsland terugkeren naar hun familie, die te Nienhuis en te Steinfurt zich hebben opgehouden.
Afb. links: Claes Cater staat hier voor ons met een
In de bange jaren na 1580 heeft Claes Cater jr. op velerlei wijze de zaak van het Ommelander vaderland en de Reformatie gediend. Verder doet hij dienst als afgezant van de Ommelanders om de belangen van de gemene zaak te bepleiten bij graaf Willem Lodewijk te Leeuwarden en ook in Oost-Friesland. Maar niet lang heeft hij daarna het zoete van de nieuwe toestand mogen proeven. Op zijn verjaardag, 21 Sept. 1602, in de ouderdom van 54 jaar gaat hij in tot de rust, die er overblijft voor het volk van God. Op 27 september maand wordt hij te Huizinge begraven (Nobilarium van Wilhelm Coenders v. H., blz. 14) In vele stukken wordt hij Nicolaas Cater genoemd.
'Niet lang voor zijn dood moet zijn statuur, die de drager is geweest van zijn edele geest, zijn geschilderd. Het is een voorrecht te mogen vermelden, dat de heer P. E. B. Clant Bindervoet te Bergen op Zoom dit origineel portret welwillend ter reproductie heeft afgestaan en dat wij daarvan een afdruk aan de lezers van den almanak mogen aanbieden',
aldus staat geschreven in de Groninger Volksalmanak van 1923.. Claes Cater staat hier voor ons met een onbedekt hoofd en met het zwaard aan de heup. Als het waar is dat het gelaat de geesteshouding van een mens weerspiegelt, dan leren wij hier de man kennen, die zich niet heeft bewogen aan de oppervlakte van het leven, maar op de hoogten en in de diepten Gods. Een zwaarmoedige peinzende trek staat op dit aangezicht met de zware wenkbrauwen in het hoog gewelfde voorhoofd geprent en heel de zedelijke-godsdienstige trant van die machtigen tijd, die hij heeft beleefd, heeft daarop een stempel gezet (In de rechterhoek van de foto ziet men zijn wapen met dat van zijn moeder Anna Tamminga.). Niet de diplomaat, niet de intellectueele mens is hier afgebeeld, maar de strijder voor de hoogste geestesgoederen, die een volk kan bezitten. Veel zal hij zich op de Fraamborg niet hebben opgehouden. Huiselijk leven zal hem meestal zijn ontzegd. Aan de zaak van de Ommelanden heeft hij zijn rust, zijn tijd, zijn krachten verpand. Hij is gehuwd geweest met Anna van Burmania wed. van jr. Johan van Ewsum en stierf kinderloos.
Gerelateerde artikelen: 01. Fokko Ukena, Napoleon in zakformaat 02. Blideke (Blydeke) en Egge II Van Addinga
|
||||||||||||
|